Vanuit zijn badkamer hoort Louis het woonzorgcentrum Tempelhof tot leven komen. Gedempte stemmen, geratel van karren, het schelle gerinkel van een telefoon. Voorzichtig spoelt hij zijn scheermes af, dept zijn gezicht droog en werpt een blik in de spiegel. Doffe ogen kijken hem aan, donkere wallen verraden een slapeloze nacht. De lege plaats in het bed zal nooit wennen. Hij neemt zijn wandelstok, trekt zijn deur dicht en gaat op weg naar de ontbijtruimte. Hij is laat. ‘Goedemorgen Louis.’ Rita, de zaalverantwoordelijke, brengt hem zijn ontbijt. ‘Dank u.’ Louis slurpt aan de koffie. Aan de tafel naast hem zit Arlette van kamer vijftien, ineengezakt op haar stoel. Haar kromme vingers omklemmen de tuitbeker. Verderop verdeelt een van de verpleegsters de medicijnen, een stagiaire snijdt korstjes van de boterhammen af. Naast het raam staan enkele rollators. Stabiliteit in grijs. De winter van het leven. Een maand geleden had God zijn Liliane onverwachts weggehaald, nog geen twee weken later regelde zijn dochter zijn verhuizing van de serviceflat naar het aanpalend rustoord. ‘Een geluk bij een ongeluk papa. Mevrouw Roos van kamer zeventien overleed op dezelfde dag als mama, haar kamer komt vrij. Het is voor je bestwil, papa.’ Louis gromt. De verplichte nachtluier, het spelletje bingo, de betutteling. Hij werd bedot.

‘Voor de eendjes.’ Rita legt een zakje met broodrestjes op tafel. ‘Het is koud buiten, sla je niet liever een middag over?’ ‘Ik trek een dikke jas aan.’ Louis rolt met zijn ogen. ‘Vandaag start Winter in het Park. Ben je zeker van? Het zal druk zijn in het centrum. Iedereen wil in Oostende zijn tijdens de decembermaand.’ ‘Ik ga,’ zegt hij met een zucht. ‘Iemand moet voor hen zorgen, nietwaar?’ Zijn dagelijks ik-moment neemt niemand hem af. Rita knikt instemmend. Ze draait zich naar Arlette toe en veegt voorzichtig wat kwijl van Arlettes mond. Louis neemt een hap van zijn boterham, schuift zijn bord aan de kant. Aardbeienconfituur. Zonder suiker. Oorlogskost! Hij laat zijn mes op de tafel kletteren, staat op en verlaat de ruimte. Op weg naar een kamer zonder herinneringen.

Rond tien uur sloft Louis de ontspanningsruimte binnen. Arlette neust in de Libelle, Vivianne vult een sudoku in, Carlos zit te knikkebollen. Op de televisie glijden besneeuwde bergtoppen, stoeltjesliften en groene dennenbomen voorbij. Louis zucht. Poppenkast voor sukkels en bejaarden. Hij neemt Het Laatste Nieuws uit het krantenrek, gaat zitten. ‘Louis, ken je Achiel van de Konterdam? Hij was politieagent.’ Jean kijkt hem vragend aan. ‘Ja, hij ging enkele jaren eerder dan ik met pensioen. Wat is er met hem?’ ‘Hij werd gistermorgen overvallen. Op klaarlichte dag!’ ‘Meen je het?’ ‘Ja. In de Japanse Tuin, hier om de hoek. Hij is er erg aan toe.’ ‘Niemand is nog veilig op straat.’ ‘Een mens zou bang zijn om naar buiten te gaan.’ ‘Vroeger hadden wij, politieagenten, gezag.’ Louis steekt dreigend zijn wijsvinger in de lucht. ‘Wij waren niet bang voor gespuis en ander gemeen volk. We deden wat we moesten doen: opsluiten. Geen medelijden. Maar nu…?’ Louis snuift luid. ‘Hoog tijd dat men de dienstplicht terug invoert, verdomme,’ foetert Jean. Louis gromt, bladert de krant door. Op bladzijde vijf blijft hij hangen. Het stadsbestuur belooft extra camera’s in de Japanse Tuin na een brutale straatroof op een 93-jarige man. Hij slaat zijn dagblad dicht. De wereld is om zeep.

Het klokje op het nachtkastje slaat drie keer. Louis legt zijn kruiswoordraadsel neer, komt moeizaam uit zijn stoel. Door het raam ziet hij de wolken boven zee samenklitten. Hij trekt zijn jas aan, slaat een warme sjaal om en neemt zijn wandelstok. Nog geen tien minuten later staat hij buiten. ‘Net een sprookje,’ mompelt hij als hij bij het Leopoldpark aankomt. Boven de ijspiste fonkelen sterretjes, All I want for Christmas is you schalt door de boxen. Gezinnen nemen foto’s met de goedlachse Kerstman, onder de maretak kussen koppeltjes elkaar. Heimwee naar vroeger stemt hem droevig. Verdriet slijt. Ooit. Loom slentert hij weg van de drukte. Bij de vijver blijft hij staan, haalt het brood uit zijn jaszak en strooit de brokjes in het rond. Enkele eenden waggelen het gras op, een meeuw
pikt een korst mee. Stilletjes kijkt hij toe. Missen ze haar ook? ‘Eendjes voeren. Doet me aan mijn oma denken.’ Een scherpe stem haalt Louis uit zijn mijmering. Een groezelige man komt dichterbij, blijft pal voor hem staan. ‘Mijn vrouw zaliger kwam hier vaak. Hier voel ik me dicht bij haar.’ ‘Ik haatte me oma, ze was een krenterig oud wijf.’ Harde ogen kijken Louis strak aan. ‘Ben je ook een gierige opa?’ Louis zet een stap achteruit. ‘Ik dacht het al. Je portefeuille, vlug!’ Een harde por, een duw. Het angstzweet breekt hem uit, zijn hart bonkt in zijn keel. ‘Wij hadden gezag. We waren niet bang.’ Zijn eigen woorden galmen na in zijn hoofd. Vroeger …was hij jong. Opnieuw een duw. Louis wankelt. Met zijn rug tegen een struik probeert hij zijn evenwicht te behouden. De laurierkers kreunt onder zijn gewicht, de scherpe randen van de bladeren prikken in zijn hand. Dan hoort hij iets. Lilianes stem. Zijn adem stokt. De gegiste bessen maken vogels dronken, dat weet hij. Maar hij is nuchter. ‘Niet opgeven schat.’ Het is haar stem. Heel zeker. ‘Volhouden.’ Liliane. Ze heeft gelijk. Zoals steeds. Hij duwt zich af, haalt uit met zijn wandelstok. De overvaller schopt hard tegen Louis’ scheenbeen. Hij valt op de grond. Overeind komen lukt niet meer. Volhouden. Belofte maakt schuld. Hij schreeuwt de longen uit zijn lijf.

De volgende dag, na zijn middagdutje, staart Louis vanuit zijn stoel door het raam. Zijn hoofd bonkt, zijn voet rust op een kussen. Op zijn schoot ligt de Streekkrant. Een korte klop op de deur. ‘Opa?’ ‘Ja.’ Zijn achterkleindochter stormt de kamer binnen, gevolgd door Wouter, zijn kleinzoon. ‘Dag opa. Alles goed met je?’ Wouter kijkt hem bezorgd aan. ‘Wat lees ik allemaal? Dankzij jou werd de man die Oostende onveilig maakte, opgepakt? Hij wijst naar de voorpagina van de krant. ‘Ach jongen, het stelt weinig voor,’ wuift Louis zijn compliment weg. ‘Bij de bakker, bij de slager…iedereen praat erover. Ook hier. Het artikel hangt op het prikbord beneden.’ ‘De toegesnelde mannen hebben hem overmeesterd. Ik heb enkel geroepen.’ Louis werpt de krant op het voeteneinde van zijn bed. ‘Opa,’ Febe streelt zijn arm, drukt een natte kus op zijn wang, ‘jij bent míjn held. Krijg je nu een echte medaille?’ ‘Misschien,’ lacht Louis. ‘Opa heeft al een medaille. Ooit redde hij iemand uit een brandende wagen.’ Febe kijkt hem met grote ogen aan, nestelt zich dicht tegen hem aan. ‘Echt? Vertel!’ ‘We moeten nog boodschappen doen,’ onderbreekt Wouter, ‘volgende zondag komen we terug.’ Febe springt van zijn schoot, knuffelt hem en huppelt de kamer door. ‘Tot volgende week!’ Louis glimlacht. Zijn ogen zoeken de foto van Liliane. ‘Blijkbaar ben ik hier nog nodig liefje. Ik blijf nog even. Wat denk je?’ Sneeuwvlokjes dwarrelen naar beneden. ‘Laat de winter maar komen, schat. Ik ben er klaar voor.’

Auteur:

Chantal Pauwels